Al na de eerste ervaringen met gevechten in Noord-Afrika aan het begin van 1942-1943, veranderde het Amerikaanse leger de positie van de Amerikaanse infanteriedivisie. Vanaf 1943 had elke infanteriedivisie drie fulltime infanterieregimenten, die op hun beurt uit drie infanteriebataljons bestonden. Daarnaast omvatte het infanterieregiment ook andere eenheden, bijvoorbeeld: een antitankcompagnie, een artilleriecompagnie of een stafcompagnie. In totaal telde het infanterieregiment van het Amerikaanse leger ongeveer 3.100 soldaten. Er moet ook aan worden herinnerd dat de divisie ook een sterke artillerie-component omvatte, bestaande uit vier artilleriebataljons - 3 lichte en 1 middelgrote, meestal bewapend met houwitsers van 105 en 155 mm. Verder was er onder meer een geniebataljon, een reparatiebedrijf, een verkenningseenheid en een peloton van de Marechaussee. In totaal telde de Amerikaanse Infanteriedivisie vanaf 1943 ongeveer 14.200 mensen. Het domineerde duidelijk de artillerie boven de Duitse divisie en had veel betere en vooral volledig gemotoriseerde transportmiddelen, waardoor het een zeer mobiele tactische formatie was. Het had ook veel rijkere "individuele" antitankwapens in de vorm van een groot aantal bazooka-draagraketten, waarvan er meer dan 500 waren in de hele divisie.
Ten tijde van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Europa telde het Amerikaanse leger - inclusief de luchtvaartcomponent - circa 190 duizend. mensen, waaronder 3 infanteriedivisies, een cavaleriedivisie, de Hawaiian Division, de Filippijnen Division en het Panamakanaalgarnizoen. Uiteraard was dit een zeer klein aantal in vergelijking met de Japanse of Duitse troepen. In de loop van de Tweede Wereldoorlog groeide het leger echter meer dan 40 keer[!] tot circa 8,3 miljoen mensen medio 1945. Deze sprong in groei betekende natuurlijk ook een sprong in de omvang van het US Army Corps. Zo volgden tussen de zomer van 1941 en de zomer van 1947 maar liefst 67.000 kandidaten een officiersopleiding aan de officier-kandidaatschool voor infanterie. Natuurlijk hadden de meeste hoge officieren (van de kolonel en hoger) al voor de zomer van 1941 een hogere militaire opleiding genoten. Als we probeerden het Amerikaanse officierskader in de periode 1941-1945 te beoordelen, zou men kunnen wijzen op een relatief klein aantal kardinale fouten die op het slagveld zijn begaan (zie: generaal John Lucas' acties bij Anzio in 1944 of, op een lager niveau, de aanval van het 2de Bataljon van het 1ste Pantserregiment van Sidi bou Zid tijdens de Slag om de Kasserinepas in 1943), waarbij hij zijn soldaten spaarde, redelijk vaardig gebruikmakend van een aanzienlijk materieel voordeel (vooral tijdens de gevechten in Normandië in 1944), maar ook de redelijk snel kunnen reageren op onvoorziene acties van de vijand (zie : Duits tegenoffensief in de Ardennen van 1944/1945). Tegelijkertijd kan echter niet worden genegeerd dat Amerikaanse officieren vaak conservatief en risicoarm handelden, strevend naar een zekere overwinning. De uitzonderingen omvatten vooral generaal Patton.