De eerste paramilitaire eenheid die de afkorting SS (Duits: Schutz Staffel) in zijn naam had, was de persoonlijke bescherming van de dictator van het Derde Rijk genaamd Leibstandarte Adolf Hitler, die officieel werd opgericht in 1933. Vanaf 1934 was de SS een onafhankelijke formatie onder leiding van Heinrich Himmler. Na verloop van tijd werden er meer SS-eenheden gevormd, waaronder de SS-Totenkopfverbände en de SS-Verfügungstruppe. Het is de moeite waard eraan toe te voegen dat de laatste op dezelfde manier werd getraind als reguliere Wehrmacht-infanterie-eenheden. Op relatief kleine schaal werden SS-eenheden ingezet in gevechten tijdens de gevechten in Polen in 1939 en in de Franse campagne in 1940. De eerste eenheden die vanaf het begin bedoeld waren om aan het front te vechten, ontstonden medio 1940, waardoor ze de naam Waffen-SS kregen. Aanvankelijk werden ze op vrijwillige basis geworven, ook onder niet-Duitsers, maar na verloop van tijd begon verplichte werving te gelden. Binnen de Waffen-SS werden veel divisies van verschillende gevechtswaarde gevormd. Niettemin kunnen enkelen van hen (bijvoorbeeld de 1st SS LAH Panzer Division, de 2nd SS Das Reich Panzer Division of de 12th SS Hitlerjugend Panzer Division) worden beschouwd als elite-eenheden, met een zeer hoge gevechtswaarde en vaak uitgerust met de best beschikbare uitrusting. Niet alleen aan het Oostfront (1941-1945), vooral tijdens de veldslagen bij Charkov in 1943, maar ook tijdens de veldslagen in Frankrijk in 1944 toonden ze hun aanzienlijke voordelen. Een ander ding is dat de kwaliteit van de bevelvoerende staf van deze eenheden in veel gevallen ter discussie stond en dat veel Waffen-SS-soldaten tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogsmisdaden pleegden.
Het Duitse leger had ervaring in het bestrijden van vijandelijke pantservoertuigen uit de periode van de Eerste Wereldoorlog (1916-1918). Na de ondertekening van het Verdrag van Versailles in 1919 werd de ontwikkeling van antitankwapens belemmerd, maar in 1928 werd het kanon in massaproductie genomen 3,7 cm PaK 36 dat in die tijd een van de modernste antitankkanonnen ter wereld was. Echter, met de tijd, vooral in de jaren 1930 en met de ontwikkeling van eigen gepantserde wapens, het probleem van antitankwapens werd in het Duitse leger eerder van ondergeschikt belang behandeld. Als gevolg hiervan ging het Duitse leger de Tweede Wereldoorlog in, met nog steeds de P aK 36 kaliber 37 mm, wat totaal onvoldoende bleek tegen de Franse Char B1 Bis of de Sovjet T-34 en KW-1. Bovendien werd met de ontwikkeling van de gevechten aan het oostfront het probleem van het vernietigen van gepantserde Sovjetwapens steeds urgenter, wat leidde tot de introductie van nieuwe 50 en 75 mm antitankkanonnen in de linie. Vanaf 1943 werden op steeds grotere schaal de Panzerfaust terugstootloze geweren geïntroduceerd, die werden gebruikt om de eigen infanterie-eenheden zoveel mogelijk te verzadigen. In 1943 had de Duitse infanteriedivisie bijvoorbeeld 108 terugstootloze kanonnen en 35 gesleepte en zelfrijdende antitankkanonnen.